Het is woensdagavond. Ik stap de tram in. De hitte van de dag zit nog in de stad. In de tram voelt de lucht benauwd aan. Er ligt een vloeistof op de grond. Nog niet zo heel lang, omdat de vlek groter wordt bij elke bocht die de tram maakt. Voorbij die plas is nog een plaatsje vrij, en ik besluit om daar te gaan zitten. Voorzichtig stap ik over de rivier heen, omdat ik geen plakkerige schoenen wil. Vandaag is al plakkerig genoeg.
Als we de Erasmusbrug overgaan, zie ik waar de bende uit komt. Een coca-cola blikje rolt over de grond. Ik snap die mensen niet. Waarom drink je het blikje niet leeg? Ik kan me niet voorstellen dat je met dit weer geen dorst hebt. Misschien was de cola te warm om te drinken. Nee, dan kun je het blikje weggooien als je uitstapt. Waarom laat je het staan? Misschien is er wel opzet in het spel. Weet ik veel, het kan toch leuk zijn om de tram smerig achter te laten?
Mijn gedachten verplaatsen van de daders naar de tramconducteur. Is hij niet trots op zijn werkplaats, wil hij die niet schoon achterlaten, wordt hij niet gek van dat rollende blikje?
Ik snap de reizigers ook niet. Wat voor moeite is het om een blikje weg te gooien, ook al is het niet van jou. Dat je de dader(s) er niet op durft aan te spreken, kan ik begrijpen, want wie ben jij nou om je met het leven van een ander te bemoeien? Misschien merkte je het blikje pas op toen hij omviel en de eigenaar al weg was. Misschien kwam je wel, net als ik, binnen toen de colasloot een colarivier werd.
De tram is bijna bij mijn halte. Ik pak het blikje op. Zo'n grote moeite is het niet om het weg te gooien. Er zit nog wat cola in het blikje. Heel voorzichtig houd ik het beet, om geen plakkerige handen te krijgen.
De tram stopt en ik stap uit. Bij de prullenbak gooi ik het blikje erin. "Share a coke with LOVE" verdwijnt in het afval.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten